
Door Joyce
Op een zonnige middag bel ik aan bij vriendin Anne. Haar grootmoeder stierf een maand geleden. In het kader van mijn opleiding gaan we hierover vanmiddag in gesprek. Met een vrolijke zwaai doet Anne de deur open.
Ietwat verrast om zoveel frivoliteit ten huize van een rouwende, zet ik mijn bandrecordertje aan. Ik wil graag weten hoe het écht gaat, vandaag, met Anne.
Moedig begint ze te vertellen over Bobonne. Achtentachtig is ze mogen worden. Dan pas zie ik verlegen tranen glinsteren. Als ik zeg dat ze best mag huilen, barst Anne in snikken uit. 'Oh, Joyce, sorry,' stamelt ze beschaamd, 'ik weet wel dat het 'maar' over een grootmoeder gaat en dat het normaal is dat grootouders sterven. Ik wil er niet zo verdrietig om zijn, zeker niet tegenover jou. Jij hebt al zoveel mensen verloren...'
Schaamte is besmettelijk en ze overvalt mij nu ook. 'Wat jammer', peins ik, 'dat ze denkt dat ze geen recht heeft op haar verdriet in mijn buurt. Omdat dat van haar minder 'erg' zou zijn dan dat van mij.'
Daarop vertel ik haar over wat ik heb geleerd. Dat het heel normaal is dat ze zich zo bedroefd voelt. Haar verdriet kan er maar zijn, net omdat ze zoveel van Bobonne hield. 'Rouw is de achterkant van de liefde' wordt er wel eens gezegd.
Het verdriet om Bobonne moet geëerd worden. Het heeft evenveel bestaansrecht als welke andere treurnis om wie dan ook. En dat is precies wat wij vandaag doen. We staan stil bij Bobonne. We praten over de kip met frietjes die ze maakte. Over de frikandellekes. We praten over de luie zondagmiddagen waarop alle dertien kleinkinderen welkom waren. Aan de keukentafel, of in de zetel voor teevee. Met blosjes op de wangen fluistert Anne dat ze stiekem denkt dat Bobonne haar de leukste vond. We verwoorden de mooie mens die ze was; Bobonne. We eren haar en we eren het verdriet om haar.
Ik heb Bobonne nooit gekend, maar als ik weer naar huis fiets, voelt het alsof ik toch een beetje weet hoe bijzonder deze grootmoeder was. En in het hart van Anne altijd zal zijn.
Reactie plaatsen
Reacties